
Jurisprudentie
AR2152
Datum uitspraak2004-09-07
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405219/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405219/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft verweerder het verzoek om het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van [vergunninghoudster], gevestigd aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Uitspraak
200405219/1.
Datum uitspraak: 7 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft verweerder het verzoek om het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van [vergunninghoudster], gevestigd aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar verzoekers, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo en W.J. Dam, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 3 mei 1994, kenmerk 94-512270, is krachtens de Wet milieubeheer een vergunning verleend aan [partij] te [plaats] (thans: [vergunninghoudster]) voor een inrichting voor de versnippering en verkleining alsmede de compostering van snoeihout, hooi, gras, tuinafval, slootvegetatie en stobben voor een periode van 10 jaar, gerekend vanaf het moment dat de vergunning in werking is getreden.
Bij uitspraak van 24 november 1994, no. F03.94.0502, heeft de Voorzitter - kort samengevat - voormeld besluit geschorst wat betreft de aan de daarbij verleende vergunning verbonden voorschriften C.9, tweede volzin, en K.1. Gelijktijdig heeft de Voorzitter bij voorlopige voorziening een tweetal nieuwe voorschriften C.9 en K.1 aan de vergunning verbonden.
2.2. Verzoekers voeren aan dat verweerder ten onrechte hun verzoek om alle activiteiten binnen de inrichting te beëindigen, heeft afgewezen. Daartoe voeren zij aan dat voormelde inrichting vanaf 4 mei 2004 zonder vergunning in werking is.
2.2.1. In artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat een besluit op grond van deze wet in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop de termijn afloopt voor het indienen van een bezwaarschrift dan wel, indien ingevolge artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar kan worden gemaakt, van een beroepschrift. Indien gedurende die termijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
2.2.2. De Voorzitter overweegt dat voormelde vergunning weliswaar is verleend bij besluit van 3 mei 1994 maar dat binnen de termijn als bedoeld in voormeld artikel een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. Gelet op het feit dat op 24 november 1994 is beslist op dit verzoek, is voormeld besluit niet eerder dan op deze datum in werking getreden. Nu de vergunning is verleend voor een periode van 10 jaar gerekend vanaf het moment van inwerkingtreding, is de vergunning geldig tot 24 november 2004. Derhalve heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de inrichting niet in werking is zonder geldige milieuvergunning en dat het verzoek om handhaving om die reden moet worden afgewezen.
2.3. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004
289.